De lijsttrekkers van CDA, PvdA en ChristenUnie waren het bij het NOS-verkiezingsdebat helemaal met elkaar eens: de vergoedingen voor Europarlementariërs moeten soberder. Vooral de maandelijkse onkostenvergoeding van 4513 euro, waar geen bonnetjes voor hoeven worden bewaard, moet op de schop. Dat vinden eigenlijk alle Nederlandse partijen, van links tot rechts.
ChristenUnie-voorman Peter van Dalen gaf ‘de grote fracties’ er de schuld van dat een hervorming van de onkostenregeling tot nu toe niet is gelukt. Hij beloofde na de verkiezingen opnieuw amendementen in te dienen om strengere regels te krijgen. Maar als de Nederlandse Europarlementariërs écht iets aan hun eigen onkostenvergoeding willen doen, moeten ze in het nieuwe Europees Parlement proberen vicevoorzitter te worden.
Dat zit zo: naast de voorzitter, nu de centrum-rechtse Italiaan Antonio Tajani, heeft het parlement veertien vicevoorzitters. Die kunnen niet alleen voor Tajani invallen bij het voorzitten van de plenaire vergadering in Straatsburg, maar zitten ook in een orgaan dat buiten Straatsburg en Brussel nauwelijks bekend is: het Bureau. Dat regelt allerlei interne zaken van het parlement, waaronder de regels rond de onkostenvergoeding.
Een meerderheid van de 751 Europarlementariërs wil al veel langer dat deze vergoeding wordt aangepast, omdat zij ook wel zien dat het niet uit te leggen is waarom er geen verantwoording hoeft te worden afgelegd over de uitgaven. Meerdere malen heeft die meerderheid het Bureau opgedragen het systeem te hervormen. Ze vroegen onder andere om een verplichting de bonnetjes te bewaren en geld dat na afloop van de vijf jaar niet is gebruikt, terug te storten in de kas van het Parlement.
In juli 2018 werden er verschillende opties van een werkgroep voorgelegd aan het Bureau. Dat besloot echter, met acht tegen zes, om de gevraagde bonnetjes-bewaarplicht en de terugstortregeling te negeren en alleen een nieuwe regel in te stellen die bepaalt dat de onkostenvergoeding niet op de privérekening van de Europarlementariër mag worden gestort.
De vicevoorzitterschappen worden evenredig verdeeld onder de politieke groepen: de Europese Volkspartij (EVP), die de meeste Europarlementariërs heeft, kreeg daarom de meeste, gevolgd door nummer twee, de sociaal-democraten (S&D) waar de PvdA lid van is.
De acht vicevoorzitters die de verdergaande hervorming van het vergoedingensysteem blokkeerden, kwamen uit de EVP, S&D en de Europese Conservatieven en Hervormers (ECH), de fractie waar de ChristenUnie toe behoort. De zes vicevoorzitters die de verdergaande hervormingen wél wilden invoeren waren twee S&D’ers uit Italië en Frankrijk, een Fins lid van de Groene fractie, een uiterst linkse Griek en een Italiaan uit de Vijfsterrenbeweging.
Dit laat al zien hoe onevenredig veel invloed een vicevoorzitter van het Europees Parlement kan hebben. De samenstelling van het machtige Bureau verandert elke 2,5 jaar, maar sinds 2004 heeft het geen Nederlands lid gehad. Zweden is het enige andere West-Europese land dat in die tijd geen vicevoorzitter heeft gehad.
Het beste dat Esther de Lange (CDA), Frans Timmermans (PvdA), en Van Dalen (CU) en Derk-Jan Eppink – als Forum voor Democratie bij de ECH mag aansluiten – dan ook kunnen doen om de vergoedingen te versoberen, is binnen hun eigen respectievelijke groepen te lobbyen voor dat baantje van vicevoorzitter.
Juist omdat hun fractiegenoten uit andere landen niet altijd aan de kant staan van meer transparantie, is het aan de Nederlanders om de stemverhoudingen op te schudden.
Dit opinie-artikel verscheen op 29 mei 2019 in Trouw: Europarlementariërs, ga voor de macht in Straatsburg