Wijsheid van The People ernstig overschat
Door Peter Teffer
Als The American People mee wil praten, moet het wel kennis van zaken hebben. Historicus Rick Shenkman onderzocht hoe lui en dom Amerikanen kunnen zijn.
Veel Amerikanen, en nog meer Europeanen, kijken uit naar de dag in januari 2009 waarop een nieuwe president de sleutels van het Witte Huis overneemt van George W. Bush. Minder dan eenderde van de Amerikanen steunt hem nog. Sinds de Tweede Wereldoorlog waren alleen presidenten Truman en Nixon minder populair.
De Amerikaanse historicus en journalist Rick Shenkman vindt het te gemakkelijk om alle misère van de afgelopen acht jaar af te schuiven op het bordje van George W. Bush. Kijk naar jezelf, zegt Shenkman, verbonden aan de George Mason Universiteit in Virginia. In zijn kortgeleden verschenen boek Just how stupid are we: facing the truth about the American voter signaleert hij een belangrijk probleem in de hedendaagse Amerikaanse democratie. De invloed van gewone burgers op beleid is in de Verenigde Staten in de tweede helft van de twintigste eeuw flink vergroot door het groeiende gebruik van referenda en primaries en het explosief gestegen aantal opiniepeilingen. Het volk heeft dus meer macht, maar volgens Shenkman heeft het helemaal niet genoeg kennis voor dergelijke grote verantwoordelijkheid.
Politici gebruiken de term The American People maar al te graag en dan voornamelijk om de mening van de politicus te rechtvaardigen. „Ik doe wat het volk wil”, zegt de politicus. The People wordt gepresenteerd als een soort van orakel dat, als het heeft gesproken, moet worden gehoord. Volgens Shenkman wordt de wijsheid van het Amerikaanse volk echter ernstig overschat.
Meer dan de helft van alle Amerikanen kan minstens twee leden van de tekenfilmfamilie The Simpsons opnoemen, maar slechts een kwart lukt het om meer dan één van de vijf vrijheden te noemen die worden gegarandeerd in het eerste amendement van de Amerikaanse grondwet. Hoewel de huidige generatie Amerikanen gemiddeld veel hoger is opgeleid dan vorige generaties, schrijft Shenkman, weten 3 op de 10 Amerikanen niet wat de Holocaust was en beseft minder dan de helft dat het hun eigen land was dat ooit een atoombom heeft gebruikt.
Als dat niet zo pientere volk zich nu een beetje gedeisd zou houden, dan was er misschien niet zo veel aan de hand. Maar terwijl de jongste generatie Amerikanen zich minder dan vorige generaties ging interesseren voor politiek – de gemiddelde leeftijd van de CNN-kijker is 60 jaar, jongeren gaan relatief weinig stemmen – heeft het juist méér macht gekregen. Het land is democratischer geworden: meer referenda, voorverkiezingen en peilingen – op het eerste gezicht lijkt dat een goede ontwikkeling. Maar als de mensen zich niet interesseren voor de politiek, dan ontstaat er een probleem.
The American people heeft volgens Shenkman geen tijd (of zin) om zich te verdiepen in maatschappelijke kwesties. Burgers leven in een „24-7 rat-race capitalistic culture” waarbij de dag tjokvol zit met werken, boodschappen doen en voor de kinderen zorgen. ’s Avonds en in het weekeinde kiezen mensen er voor om hun aandacht te geven aan trivialiteiten. Het is gemakkelijker om een mening te hebben over het seksleven van de president, dan over het bestrijden van klimaatverandering. Beleid of een wetsvoorstel dat niet is samen te vatten in een slogan of soundbite, haalt het niet. Als je als politicus iets moet uitleggen, ben je je publiek al kwijt, schrijft Shenkman. En inderdaad, wie heeft er na een lange vermoeiende dag nog zin om naar politici te luisteren, of diepgravende krantenanalyse te lezen? Volgens Shenkman leest nog slechts 1 op de 5 Amerikaanse jongeren een dagblad. Het aandeel jonge Amerikanen dat nieuws op internet leest, is nog lager: slechts 11 procent. De meesten ontvangen hun nieuws via de televisie.
Met 24-uursmedia wordt van politici verwacht dat ze direct reageren op de uitslag van een peiling. ‘60 procent van het volk vindt dat er iets moet worden gedaan aan probleem X – wat is uw reactie in dertig seconden?’ Ook politici hebben nauwelijks nog tijd voor reflectie en springen van hype naar hype.
Zo worden belangrijke kwesties niet opgelost. Ook ontstaat er ruimte voor ondemocratische instanties om hun invloed uit te oefenen op politici. Als het publiek niet oplet wat er in Washington (of Den Haag) gebeurt, krijgen lobbyisten vrij spel om de belangen van grote bedrijven te verdedigen, in plaats van de belangen van de gewone burger.
De gezonde scepsis die Shenkman jegens The People heeft, is niet nieuw. Sterker nog, in de tijd dat de Amerikaanse grondwet werd geschreven, was het onder de elite normaal om wantrouwig te zijn tegenover het plebs. Er was de angst dat de massa zijn macht zou gebruiken om het geld van de rijken af te pakken en opnieuw te verdelen. Tweekamerstelsels als in Groot-Brittannië en Nederland vinden hun oorsprong in het wantrouwen tegen die arme massa – die zou vatbaar zijn voor corruptie. Daarom moest er een tegenwicht zijn van aristocraten aan de macht, die zich immers niet zo gemakkelijk zouden laten omkopen omdat ze toch al rijk zijn. Tegelijk was er de angst voor de tirannie van de meerderheid. Volgens Alexander Hamilton (1755-1804), een belangrijke politicus tijdens de Onafhankelijkheidsverklaring, was het volk, als het de volledige macht over een land zou krijgen, „net zo onrechtvaardig, tiranniek, meedogenloos, barbaars en wreed als enige koning of senaat met ongecontroleerde macht zou zijn.” Daarom hebben de opstellers van het Amerikaanse staatsbestel ‘checks and balances’ ingesteld om de massa in toom te houden.
In de loop van de afgelopen eeuwen groeide het aantal mensen met kiesrecht. De meeste democraten van de achttiende en negentiende eeuw die het volk wilden betrekken bij de politiek, hadden daar wel een belangrijke voorwaarde voor: scholing. Burgers moeten worden gehinderd door enige kennis om een weloverwogen oordeel te vormen. Dat is ook precies de conclusie die Shenkman trekt. Amerikaanse scholieren moeten beter les krijgen in maatschappijleer en de overheid moet scholen subsidies geven om abonnementen te nemen op kranten en opiniebladen. Verder noemt Shenkman ontwikkelingen als ‘het internet’ en ‘bloggen’ als hoopvol, maar wijdt niet uit op welke manier deze kunnen worden gebruikt.
Veel van de problemen waar Shenkman over schrijft, zijn herkenbaar voor een Nederlands publiek. Ook hier is er soms gebrek aan reflectie, als Kamerleden en ministers zich van spoeddebat naar spoeddebat werken. Verkiezingen voor de provincie of het Europees Parlement worden gekenmerkt door een lage opkomst, omdat mensen niet vinden dat deze ‘best belangrijk’ zijn. Misschien is het een goed idee om in voorbereiding op Europese verkiezingen volgend jaar, toch maar die ingewikkelde analyses te lezen om te achterhalen met welke Europese parlementariërs je het eens zou kunnen zijn.
Rick Shenkman bij komiek Jon Stewart:
Hoe onwetend zijn Amerikanen eigenlijk?
- 25 procent weet hoelang de termijn van een senator is. (Zes jaar)
- 20 procent weet hoeveel senatoren er zijn. (100)
- 22 procent kan alle vijf leden van de Simpsons-familie opnoemen.
- 0,1 procent van de Amerikanen kent alle vijf vrijheden van het eerste amendement.
- In 2007, het vijfde jaar van de oorlog in Irak, wist slechts 21 procent van de Amerikanen de naam van de minister van Defensie (Robert Gates).
Just how stupid are we: facing the truth about the American voter, Rick Shenkman, ISBN 9780465077717. Perseaus Book Group, New York. Prijs: 18,99 euro, hardcover.
Gepubliceerd op 3 november 2008 in nrc.next.