Internet & dagelijks leven, NRC Handelsblad, Opinie

Geen enkel bewijs voor die ‘gevaren’ van sociale media

opinieDe sociale media leveren veel gevaren op – tien maar liefst. Deze tien gevaren staan in het rapport De zwarte kant van sociale media, dat gisteren officieel is verschenen (pdf).

NRC Handelsblad was er vroeg bij. Op de dag voor Kerst verscheen het artikel ‘Homo digitalis mobilis: verslaafd, altijd en overal’, gebaseerd op dat rapport. Een mooi moment voor bezinning: zijn we niet te afhankelijk van de smartphone? De Slow Tech-beweging, schrijft Marc Hijink, pleit ervoor om ook af en toe offline te leven. Een prima pleidooi: er is inderdaad ook heel veel boeiends te beleven als je bent uitgelogd.

Maar hoe komt het rapport aan de tien problemen waarvoor dit pleidooi een oplossing zou zijn? Het NRC-artikel impliceert dat het gaat om een wetenschappelijke studie, maar het blijkt een ‘trendrapport’. De uitgever, het Verkenningsinstuut voor Nieuwe Technologie (VINT), is onderdeel van het ICT-dienstverleningsbedrijf Sogeti. Er is geen eigen onderzoek gedaan. Het is volledig gebaseerd op literatuur van anderen. Doorgaan met lezen “Geen enkel bewijs voor die ‘gevaren’ van sociale media”

Advertentie
Genres, Internet & dagelijks leven, Interview, NRC Handelsblad, nrc.next

Interview met Nicholas Carr

Alleen met je gedachten is niet erg

Nicholas Carr weet hoe moeilijk het is om het gebruik van internet te minderen. Hij schreef een boek over de negatieve effecten van internet op de hersenen.

Rotterdam, 7 maart. De Amerikaanse auteur Nicholas Carr was vorige week in Nederland vanwege de vertaling van zijn boek The Shallows, what the internet is doing to our brains – in de Nederlandse versie vertaald als Het ondiepe. Hoe onze hersenen omgaan met het internet. In dat boek beargumenteert hij dat de vele afleidingen die internet biedt, ons vermogen om diep na te denken aantast. Door constant te worden afgeleid door nieuwe berichten van Twitter en Facebook, te klikken op links en verdwaald te raken in het web, beginnen de hersenen te wennen aan oppervlakkigheid. Hij wijst onder meer op onderzoek dat concludeert dat door de manier waarop internet is opgebouwd mensen teksten minder lezen en meer scannen.

Misschien zijn we straks beter in het scannen van artikelen en informatie opzoeken op internet, en minder goed in wat u noemt ‘diep lezen’.Waarom is dat erg?

„Het soort aandachtige denken dat tot uiting komt door diep lezen is voor mij de meest verfijnde manier van denken. Natuurlijk is het een belangrijke vaardigheid dat we ook teksten vluchtig kunnen doornemen en scannen. Maar als dat het enige is wat we nog doen, als we het vermogen om ons te concentreren kwijtraken, verliezen we de fundering voor een intellectueel leven.

Doorgaan met lezen “Interview met Nicholas Carr”

Boekrecensie, Internet & dagelijks leven, NRC Handelsblad

Recensie Nicholas Carr – The Shallows

De afleidingsbusiness boert goed

Volgens Nicholas Carr is internet ‘de grote vervlakker

Peter Teffer

Maakt internet ons dommer? De Amerikaanse schrijver over technologie Nicholas Carr denkt van wel, maar zijn bewijsvoering is dun. Toch goed dat Carr niet de inhoud, maar de betekenis van het net heeft onderzocht.

Het is weer een klein wonder dat u dit artikel voor u heeft. Niet alleen is het bijzonder dat de deadline is gehaald – tijdens de voorbereiding en het schrijven ervan heb ik me laten afleiden door e-mail, nieuwssites, internetbankieren en Twitter. Ik mag vooral blij zijn dat het me überhaupt is gelukt om het te recenseren boek, The Shallows: What the Internet is Doing to Our Brains, uit te lezen. Nicholas Carr beweert namelijk in dat boek dat veelvuldig gebruik van internet ertoe bijdraagt dat we ons concentratie- en reflectievermogen kwijtraken.

Goed, ik overdrijf. Het wereldwijde web heeft ons nog niet tot holbewoners gereduceerd. Maar herkenbaar is de gedachte die Carr in zijn boek onderzoekt wel. Hij vermoedt dat internet ons vermogen om te beschouwen afbreekt. ‘Ooit was ik een duiker in een zee van woorden. Nu vlieg ik over het oppervlak als iemand op een jetski.’ Het boek is een uitbreiding op zijn roemruchte artikel uit 2008 in The Atlantic getiteld: ‘Is Google Making Us Stupid?’

Carr schrijft vlot, maar laat de lezer heel lang wachten voor hij met meer dan alleen anekdotisch bewijs komt. Dat hij eerst uiteenzet hoe de menselijke hersenen werken (en vooral dat die werking kan veranderen) en vervolgens de geschiedenis van de leescultuur beschrijft, is belangrijk voor zijn betoog. Maar pas op de helft van het boek beantwoordt Carr de ‘cruciale vraag’: wat kan de wetenschap ons vertellen over het effect dat internet heeft op de manier waarop onze hersenen werken? De auteur zet een aantal recente experimenten en hun uitkomsten op een rij. Zo is het lezen van een tekst op internet volgens hem moeilijker dan het lezen van een tekst op papier. Een van de redenen is dat webtekst volstaat met hyperlinks, die verwijzen naar andere pagina’s of sites. Elke keer als je als lezer zo’n link tegenkomt, moet je brein beoordelen of die link het klikken waard is. Het probleemoplossende gedeelte van het brein krijgt dan de overhand op de breinregio’s die zich bezighouden met tekstinterpretatie.

Bezoekers van websites lezen sowieso minder aandachtig, ze spenderen tussen de 19 en 27 seconden op een webpage. Nederlanders horen bij de snelsten ter wereld: net als Israëliërs zijn Nederlanders gemiddeld binnen 14 seconden alweer op de volgende pagina. Een Chinees blijft gemiddeld 42 seconden hangen. Ook is het volgens Carr bewezen dat mensen die veel ‘multitasken’, meer taken tegelijk uitvoeren, meer op de automatische piloot werken en gemakkelijker zijn afgeleid. Uit een ander experiment bleek dat studenten die tijdens een les informatie over de lesstof op internet mochten opzoeken het slechter deden dan studenten die dat niet mochten.

Maar, schrijft Carr, internet is dan ook niet gemaakt om educatief te zijn. ‘Het Net is opzettelijk een onderbrekingssysteem, een machine gericht op het verdelen van aandacht.’ En: de grote internetbedrijven hebben er een commercieel belang bij om dat zo te houden. Hoe meer webpagina’s ik bezoek, hoe beter bedrijven als Google weten wie ik ben en welke advertenties bij mij passen. ‘Het laatste wat [Google] wil is het bemoedigen van ontspannen lezen of langzaam geconcentreerd denken. Google zit letterlijk in de afleidingsbusiness.’

De uitkomsten van de experimenten zijn interessant, maar niet overtuigend genoeg om de centrale these van het boek aan te nemen. Daarvoor was toch meer kwantitatief onderzoek nodig geweest waaruit blijkt dat mensen aantoonbaar stommer worden door internet.

Hoewel het nog te vroeg lijkt om de definitieve invloed van het nieuwe digitale medium – twintig jaar geleden gebruikten nog maar weinig mensen internet – te bepalen, is het goed dat Carr dit boek heeft geschreven. Te vaak gaan discussies over wat er op internet gebeurt (kinderporno, gewelddadige games, digitale jihad) en niet over de betekenis van de technologie. Het klinkt waarschijnlijk dat, zoals Carr schrijft, het net een vergelijkbare impact op ons zal hebben als de plattegrond en de klok, uitvindingen die Carr ‘intellectuele technologieën’ noemt. Zo veranderde de klok het menselijk denken: omdat de klok zijn eigenaar constant herinnerde aan tijd is die verstreken, stimuleerde de technologie productiviteit en individualisme. Daarom is het belangrijk om nu als samenleving na te denken over vragen als ‘is het erg als we internet functies laten overnemen waarvoor we tot nu toe ons brein hebben gebruikt? En waarom bijvoorbeeld nog jaartallen onthouden, ik kan het toch zo op internet vinden via mijn iPhone of laptop?

Carr citeert enkele auteurs die geen problemen hebben met het ‘outsourcen’ van geheugencapaciteit aan internet. Waarom is dat erg? Een specifiek jaartal onthouden is niet per se belangrijk, betoogt Carr, maar de oefening wel. Bij het aanmaken van herinneringen, vooral het proces waarbij iets van het kortetermijngeheugen naar het langetermijngeheugen verhuist, groeit ook het aantal synapsen in het brein. ‘Met elke uitbreiding van ons geheugen komt een vergroting van onze intelligentie.’

Het is nog te vroeg om te zeggen of internet echt zo’n revolutionaire uitvinding blijkt te zijn. In een recent artikel in de Britse krant The Observer vraagt professor John Naughton de lezer zich voor te stellen dat hij in plaats van nu, zeventien jaar na de popularisering van internet, in 1472 leeft, zeventien jaar na de uitvinding van Johan Gutenbergs drukpers. Hoeveel mensen zouden voorspellen dat de uitvinding van Herr Gutenberg de autoriteit van de Katholieke Kerk zal ondermijnen en de opkomst van moderne wetenschap in staat zal stellen? De 15de-eeuwse Duitser zou u voor gek verklaren.

Vooralsnog kan het geen kwaad om het impliciete advies van Carr te volgen. Aan het einde van zijn boek schrijft hij dat het doorbrengen van tijd in de natuur de aandacht verbetert. Dat is ook precies wat Carr heeft gedaan om het boek te schrijven: hij zegde zijn Twitter-account op, liet zijn e-mailprogramma minder vaak nieuwe mails ophalen en verhuisde naar de bergen. Toch sloeg hij eenmaal terug in de stad weer meteen aan het bloggen en YouTube-filmpjes kijken. ‘Ik geef toe: het is cool.’ Uiteindelijk geldt dan voor surfen op internet wat voor zoveel dingen in het leven geldt: geniet, maar liefst met mate.

Waarom bijvoorbeeld jaartallen onthouden, ik kan het toch zo op internet vinden via mijn iPhone?

Nicholas Carr: The Shallows: What the Internet is Doing to Our Brains. W.W. Norton & Company, 276 blz. € 25,-

Gepubliceerd op 6 augustus 2010 in de bijlage Boeken van NRC Handelsblad en op nrcboeken.nl.