Boekrecensie, Genres, Internet & dagelijks leven, NRC Handelsblad, nrc.next

Games en social media om de wereld te redden

Miljoenen pagina’s hebben vrijwilligers in hun eigen tijd geschreven op amateurencyclopedie Wikipedia. Waar halen mensen toch de tijd vandaan, vroeg een televisieproducer ooit aan internetauteur Clay Shirky. ‘Niemand die voor de tv werkt, mag die vraag stellen. Je weet heel goed waar die tijd vandaan komt’, reageerde hij bits.
De wereldbevolking kijkt jaarlijks meer dan een biljoen uur televisie per jaar. 1.000.000.000.000 uur. In die tijd hadden we wel 10.000 Wikipedia’s kunnen maken, betoogt Shirky. Sinds de opkomst van de vijfdaagse werkweek van ongeveer acht uur werken per dag heeft de mensheid een historische hoeveelheid vrije tijd. Shirky beschouwt de gezamenlijke hoeveelheid vrije tijd van de (opgeleide) wereldbevolking als een invloedrijk potentieel. Hij noemt dit het cognitieve overschot.

Shirky is enthousiast over het potentieel dat sociale media (web 2.0) bieden om betrokken burgers de wereld te laten verbeteren. Hij schreef daarover het boek Here Comes Everybody(2008, vertaald als Iedereen). Nu komt hij met een vervolg: Cognitive Surplus, Creativity and Generosity in a Connected Age (de vertaling verschijnt deze maand bij Business Contact alsSlimmer).

Wat we ook veel doen, is gamen. Een gemiddelde speler van de populaire online game World of Warcraft (WoW) besteedt daar tussen de 17 en 22 uur per week aan; als je alle manuren achter elkaar zou zetten die de gamers in WoW hebben doorgebracht, kom je op bijna 6 miljoen jaar. Wat nu als we de realiteit net zo aantrekkelijk konden maken als de spellenwereld, vroeg spelontwikkelaar Jane McGonigal zich af. In het boek Reality Is Broken, Why Games Make Us Better and How They Can Change the World beschrijft McGonigal niet web 2.0, maar ergens een spel van maken, als dé manier om ons cognitieve overschot beter te gebruiken.

Smartphone
McGonigal gaat verder dan Shirky en ziet spellen als een manier om de wereld te verbeteren. Zo ontwikkelde de Amerikaanse vrijwilligersorganisatie First Aid Corps een spel voor de smartphone, waarbij deelnemers elke openbare defibrillator die ze zien fotograferen. Zo bouwen ze aan een virtuele kaart ‘die echte levens kan redden’. En in 2008 schakelden wetenschappers de hulp in van gamers met een Playstation 3 om virtueel eiwitten te vouwen. Deelnemers aan Foldit hielpen op die manier onderzoekers die ziektes proberen te bestrijden.

Het probleem met crowdsourcing – het inschakelen van het online publiek – is echter dat je er een veel mensen voor nodig hebt. Aan het project Investigate Your MP’s Expenses van The Guardian hielpen ruim 27.000 mensen mee om 458.832 declaraties van Britse parlementariërs te beoordelen op relevantie – bijna de helft van de klus is nu geklaard. Dit project valt duidelijk ook onder Shirky’s cognitieve overschot, maar volgens McGonigal was de onderneming alleen maar succesvol omdat het spelelementen bevat: deelnemers speuren in documenten naar misstanden en de meest productieve deelnemers krijgen een eervolle vermelding (vergelijkbaar met een plaatsje in de high score).

Shirky is bescheidener dan McGonigal, maar verzuimt niet enkele voorbeelden te noemen van burgerbewegingen die inderdaad een grote impact hebben gehad. Hij beschrijft hoe Nisha Susan in India met behulp van Facebook een campagne voerde tegen religieuze extremisten. Na een aanval van die fundamentalistische Sri Ram Sene op vrouwen opende Susan een Facebook-groep waarmee ze vrouwen opriep uit protest roze ondergoed te sturen naar de leider van de extremisten. De publieke verontwaardiging over het geweld was het duwtje voor de autoriteiten om leden van de beweging op te sluiten. Daarmee werd een geplande aanval op vrouwen met Valentijnsdag voorkomen.

Kenianen
Een ander voorbeeld dat Shirky noemt is Ushahidi, een website die Kenianen oprichtten tijdens het geweld dat daar na de verkiezingen van eind 2007 uitbrak. Via mobiele telefoons leverden gewone burgers informatie aan over waar en wanneer aanvallen plaatsvonden. De dienst is nu beschikbaar gesteld voor andere landen.
Beide auteurs zijn lyrisch over de mogelijkheden, maar geven toe dat de killer website of de killer game nog niet is uitgevonden. Het spel Chore Wars, waarbij huishoudelijke taken worden beloond met punten, kan misschien wel relaties redden. En het leersysteem Quest to Learn, waarbij een school spelelementen gebruikt, is voor kinderen die moeite hebben met leren mogelijk een originele oplossing. Maar McGonigal geeft toe dat de meeste voorbeelden van deze alternate reality games (ARG) slechts een indicatie geven van wat de nieuwe mogelijkheden zouden kunnen zijn. McGonigal: ‘Er is nog geen ARG die de wereld verandert.’

Ook Shirky is gelukkig geen technofundamentalist die heilig gelooft in vooruitgang door technologie. ‘Technologie maakt [burgerbewegingen als Ushahidi] mogelijk, maar veroorzaakt ze niet.’ Jammer is dat beide schrijvers te weinig eigen vergezichten leveren over wat we nog mogen verwachten aan wereldverbeterende web- en game-initiatieven. Vooral Shirky schrijft dát er van alles mogelijk is, maar komt niet met eigen toekomstvisies.

Gepubliceerd op 11 februari 2011 in nrc.next en de bijlage Boeken van NRC Handelsblad. Lees ook op nrcboeken.nl of download als pdf.

Boekrecensie, Internet & dagelijks leven, NRC Handelsblad

Droom van Marx komt uit dankzij internet

Boekrecensie Hacking Work – Breaking Stupid Rules for Smart Results (Auteurs: Bill Jensen, Josh Klein) en The Mesh – Why the Future of Business is Sharing (Auteur: Lisa Gansky)

Iedere werknemer heeft wel een verhaal over systemen of procedures die zijn bedoeld om het werk te vergemakkelijken, maar het tegenovergestelde bereiken. Onhandige computerprogramma’s. Overbodige vergaderingen. Computersystemen die thuis of onderweg niet functioneren.

Hoewel het aantal gebruiksvriendelijke programma’s en werkmethoden dankzij het internet groter is dan ooit, blijven bedrijven vasthouden aan systemen die ontworpen zijn met het bedrijf, en niet de gebruiker, in gedachten, schrijven Bill Jensen en Josh Klein. Maar in die al te herkenbare frustratie hoeven we niet te berusten. Hun boek Hacking Work: Breaking Stupid Rules for Smart Results bepleit een slimmer gebruik van digitale media om werk aangenamer te maken. Vrijwel elk programma waar de baas ons mee laat werken, heeft een efficiënter, vaak gratis alternatief op het web.

Doorgaan met lezen “Droom van Marx komt uit dankzij internet”

Boekrecensie, Internet & dagelijks leven, nrc.next

Hoe verklaar je je liefde op het net?

Relaties vorm je anders met sociale media

Facebook speelt een steeds belangrijker rol bij het vinden en bevestigen van een relatie. Ook het beëindigen van een relatie is op sociale media een publieke daad geworden.

Halle en Doug, een voormalig koppel uit Amerika, stuurden elkaar sms’jes waarin ze Rianna, een kennis, belachelijk maakten. Halle plaagde Doug altijd via sms dat hij gek op haar was. Toen Doug via sms bekendmaakte dat hij het uitmaakte omdat hij écht verliefd was op Rianna, kon Halle dat niet begrijpen. De serieuze boodschap strookte niet met het medium dat sms voor haar was: iets wat je alleen gebruikt voor grapjes.

Doorgaan met lezen “Hoe verklaar je je liefde op het net?”

Boekrecensie, Internet & dagelijks leven, NRC Handelsblad

Recensie Nicholas Carr – The Shallows

De afleidingsbusiness boert goed

Volgens Nicholas Carr is internet ‘de grote vervlakker

Peter Teffer

Maakt internet ons dommer? De Amerikaanse schrijver over technologie Nicholas Carr denkt van wel, maar zijn bewijsvoering is dun. Toch goed dat Carr niet de inhoud, maar de betekenis van het net heeft onderzocht.

Het is weer een klein wonder dat u dit artikel voor u heeft. Niet alleen is het bijzonder dat de deadline is gehaald – tijdens de voorbereiding en het schrijven ervan heb ik me laten afleiden door e-mail, nieuwssites, internetbankieren en Twitter. Ik mag vooral blij zijn dat het me überhaupt is gelukt om het te recenseren boek, The Shallows: What the Internet is Doing to Our Brains, uit te lezen. Nicholas Carr beweert namelijk in dat boek dat veelvuldig gebruik van internet ertoe bijdraagt dat we ons concentratie- en reflectievermogen kwijtraken.

Goed, ik overdrijf. Het wereldwijde web heeft ons nog niet tot holbewoners gereduceerd. Maar herkenbaar is de gedachte die Carr in zijn boek onderzoekt wel. Hij vermoedt dat internet ons vermogen om te beschouwen afbreekt. ‘Ooit was ik een duiker in een zee van woorden. Nu vlieg ik over het oppervlak als iemand op een jetski.’ Het boek is een uitbreiding op zijn roemruchte artikel uit 2008 in The Atlantic getiteld: ‘Is Google Making Us Stupid?’

Carr schrijft vlot, maar laat de lezer heel lang wachten voor hij met meer dan alleen anekdotisch bewijs komt. Dat hij eerst uiteenzet hoe de menselijke hersenen werken (en vooral dat die werking kan veranderen) en vervolgens de geschiedenis van de leescultuur beschrijft, is belangrijk voor zijn betoog. Maar pas op de helft van het boek beantwoordt Carr de ‘cruciale vraag’: wat kan de wetenschap ons vertellen over het effect dat internet heeft op de manier waarop onze hersenen werken? De auteur zet een aantal recente experimenten en hun uitkomsten op een rij. Zo is het lezen van een tekst op internet volgens hem moeilijker dan het lezen van een tekst op papier. Een van de redenen is dat webtekst volstaat met hyperlinks, die verwijzen naar andere pagina’s of sites. Elke keer als je als lezer zo’n link tegenkomt, moet je brein beoordelen of die link het klikken waard is. Het probleemoplossende gedeelte van het brein krijgt dan de overhand op de breinregio’s die zich bezighouden met tekstinterpretatie.

Bezoekers van websites lezen sowieso minder aandachtig, ze spenderen tussen de 19 en 27 seconden op een webpage. Nederlanders horen bij de snelsten ter wereld: net als Israëliërs zijn Nederlanders gemiddeld binnen 14 seconden alweer op de volgende pagina. Een Chinees blijft gemiddeld 42 seconden hangen. Ook is het volgens Carr bewezen dat mensen die veel ‘multitasken’, meer taken tegelijk uitvoeren, meer op de automatische piloot werken en gemakkelijker zijn afgeleid. Uit een ander experiment bleek dat studenten die tijdens een les informatie over de lesstof op internet mochten opzoeken het slechter deden dan studenten die dat niet mochten.

Maar, schrijft Carr, internet is dan ook niet gemaakt om educatief te zijn. ‘Het Net is opzettelijk een onderbrekingssysteem, een machine gericht op het verdelen van aandacht.’ En: de grote internetbedrijven hebben er een commercieel belang bij om dat zo te houden. Hoe meer webpagina’s ik bezoek, hoe beter bedrijven als Google weten wie ik ben en welke advertenties bij mij passen. ‘Het laatste wat [Google] wil is het bemoedigen van ontspannen lezen of langzaam geconcentreerd denken. Google zit letterlijk in de afleidingsbusiness.’

De uitkomsten van de experimenten zijn interessant, maar niet overtuigend genoeg om de centrale these van het boek aan te nemen. Daarvoor was toch meer kwantitatief onderzoek nodig geweest waaruit blijkt dat mensen aantoonbaar stommer worden door internet.

Hoewel het nog te vroeg lijkt om de definitieve invloed van het nieuwe digitale medium – twintig jaar geleden gebruikten nog maar weinig mensen internet – te bepalen, is het goed dat Carr dit boek heeft geschreven. Te vaak gaan discussies over wat er op internet gebeurt (kinderporno, gewelddadige games, digitale jihad) en niet over de betekenis van de technologie. Het klinkt waarschijnlijk dat, zoals Carr schrijft, het net een vergelijkbare impact op ons zal hebben als de plattegrond en de klok, uitvindingen die Carr ‘intellectuele technologieën’ noemt. Zo veranderde de klok het menselijk denken: omdat de klok zijn eigenaar constant herinnerde aan tijd is die verstreken, stimuleerde de technologie productiviteit en individualisme. Daarom is het belangrijk om nu als samenleving na te denken over vragen als ‘is het erg als we internet functies laten overnemen waarvoor we tot nu toe ons brein hebben gebruikt? En waarom bijvoorbeeld nog jaartallen onthouden, ik kan het toch zo op internet vinden via mijn iPhone of laptop?

Carr citeert enkele auteurs die geen problemen hebben met het ‘outsourcen’ van geheugencapaciteit aan internet. Waarom is dat erg? Een specifiek jaartal onthouden is niet per se belangrijk, betoogt Carr, maar de oefening wel. Bij het aanmaken van herinneringen, vooral het proces waarbij iets van het kortetermijngeheugen naar het langetermijngeheugen verhuist, groeit ook het aantal synapsen in het brein. ‘Met elke uitbreiding van ons geheugen komt een vergroting van onze intelligentie.’

Het is nog te vroeg om te zeggen of internet echt zo’n revolutionaire uitvinding blijkt te zijn. In een recent artikel in de Britse krant The Observer vraagt professor John Naughton de lezer zich voor te stellen dat hij in plaats van nu, zeventien jaar na de popularisering van internet, in 1472 leeft, zeventien jaar na de uitvinding van Johan Gutenbergs drukpers. Hoeveel mensen zouden voorspellen dat de uitvinding van Herr Gutenberg de autoriteit van de Katholieke Kerk zal ondermijnen en de opkomst van moderne wetenschap in staat zal stellen? De 15de-eeuwse Duitser zou u voor gek verklaren.

Vooralsnog kan het geen kwaad om het impliciete advies van Carr te volgen. Aan het einde van zijn boek schrijft hij dat het doorbrengen van tijd in de natuur de aandacht verbetert. Dat is ook precies wat Carr heeft gedaan om het boek te schrijven: hij zegde zijn Twitter-account op, liet zijn e-mailprogramma minder vaak nieuwe mails ophalen en verhuisde naar de bergen. Toch sloeg hij eenmaal terug in de stad weer meteen aan het bloggen en YouTube-filmpjes kijken. ‘Ik geef toe: het is cool.’ Uiteindelijk geldt dan voor surfen op internet wat voor zoveel dingen in het leven geldt: geniet, maar liefst met mate.

Waarom bijvoorbeeld jaartallen onthouden, ik kan het toch zo op internet vinden via mijn iPhone?

Nicholas Carr: The Shallows: What the Internet is Doing to Our Brains. W.W. Norton & Company, 276 blz. € 25,-

Gepubliceerd op 6 augustus 2010 in de bijlage Boeken van NRC Handelsblad en op nrcboeken.nl.

Boekrecensie, Censuur en controle, Internet & politiek, NRC Handelsblad

Controle speelt een steeds grotere rol bij internet

Niks vrij surfen

Pakistan blokkeerde vorige maand Facebook. China buigt zich al langer over censurering. Nu willen westerse landen ook blokkades van het internet.

De Great Chinese Firewall, zo wordt het omvangrijke stelsel van internetfilters in China vaak genoemd. Maar China is al lang niet meer het enige land dat probeert controle uit te oefenen en toezicht te houden op het internet. ‘Internetcensuur wordt een mondiale norm’, schrijven de auteurs van Access Controlled, een project van het OpenNetInitiative, een partnerschap van de universiteiten van Harvard en Toronto en de Canadese denktank SecDev.

Waren het aanvankelijk vooral autoritair geregeerde landen die gebruikmaakten van internetblokkades, nu is het lijstje van landen dat het web wil controleren uitgebreid met westerse democratieën als Australië. ‘Staten zijn niet langer bang een pariastatus te krijgen als ze openlijk verklaren dat ze cyberspace willen reguleren en controleren.’ De wens om grip te hebben op wat burgers via het web kunnen zien en doen, komt in het Westen vooral voort uit de behoefte om kinderporno, hate speech en militante moslimsites te bestrijden.

Doorgaan met lezen “Controle speelt een steeds grotere rol bij internet”

Boekrecensie, nrc.next

In de VS wordt te goed geluisterd naar het volk

Wijsheid van The People ernstig overschat

Door Peter Teffer

Als The American People mee wil praten, moet het wel kennis van zaken hebben. Historicus Rick Shenkman onderzocht hoe lui en dom Amerikanen kunnen zijn.

Veel Amerikanen, en nog meer Europeanen, kijken uit naar de dag in januari 2009 waarop een nieuwe president de sleutels van het Witte Huis overneemt van George W. Bush. Minder dan eenderde van de Amerikanen steunt hem nog. Sinds de Tweede Wereldoorlog waren alleen presidenten Truman en Nixon minder populair.

De Amerikaanse historicus en journalist Rick Shenkman vindt het te gemakkelijk om alle misère van de afgelopen acht jaar af te schuiven op het bordje van George W. Bush. Kijk naar jezelf, zegt Shenkman, verbonden aan de George Mason Universiteit in Virginia. In zijn kortgeleden verschenen boek Just how stupid are we: facing the truth about the American voter signaleert hij een belangrijk probleem in de hedendaagse Amerikaanse democratie. De invloed van gewone burgers op beleid is in de Verenigde Staten in de tweede helft van de twintigste eeuw flink vergroot door het groeiende gebruik van referenda en primaries en het explosief gestegen aantal opiniepeilingen. Het volk heeft dus meer macht, maar volgens Shenkman heeft het helemaal niet genoeg kennis voor dergelijke grote verantwoordelijkheid.

Doorgaan met lezen “In de VS wordt te goed geluisterd naar het volk”